Ga naar de navigatie Ga naar de content Ga naar de footer
Menu

De een heeft om de haverklap gaatjes en de ander mankeert nooit wat bij de tandarts. Zitten die verschillen ’m echt alleen in snoep- en poetsgedrag, of bestaat er ook zoiets als aanleg voor tandbederf?

Er is wel degelijk een genetische component, antwoordt hoogleraar preventieve tandheelkunde Cor van Loveren (Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam). “De kwaliteit van het speeksel en het glazuur verschilt van mens tot mens. Dat is deels genetisch bepaald. En ook of je tanden schots en scheef staan. Scheve tanden kun je slechter poetsen, waardoor je sneller gaatjes krijgt.” Maar die genetische aanleg valt in het niet bij andere factoren, benadrukt Van Loveren. “Met de juiste verzorging, een fluoridetandpasta en niet te veel en te vaak suiker of zuur eten, kan iedereen een goed gebit houden.”

Liters speeksel

Oké, je hebt het dus grotendeels zelf in de hand. Maar toch nog even over die kwaliteit van het speeksel. Wat voor soort speeksel is dan het beste? “Het gaat er vooral om dat je véél speeksel aanmaakt als je iets eet of drinkt. Hoe meer speeksel, hoe beter je mond wordt schoongespoeld en hoe minder kwaad zuren kunnen aanrichten.”

Wat verder meespeelt, is de hoeveelheid calcium en fosfaten in je speeksel. Dit zijn de reparatiematerialen voor tandglazuur. “Wanneer je geen zuur of suiker in je mond hebt, is het speeksel ermee oververzadigd. De zuurtegraad van je speeksel kan ook een rol spelen: die varieert tussen pH 6,8 en 7,2. Minder zuur zal iets gunstiger zijn voor je gebit.”

En die kwaliteit van het glazuur? “Het gaat om de oplosbaarheid ervan in zuur. Glazuur bestaat uit hydroxylapatiet, een verbinding van fosfaten, calcium, zuurstof en waterstof. Tijdens de tandvorming, wanneer de tanden nog niet zijn doorgebroken, komt er soms een ander soort ion tussen te zitten. Die verontreinigingen kunnen de oplosbaarheid een klein beetje beïnvloeden.”

Bron: kijkmagazine

Deze vraag kon je vinden in KIJK 5/2018.