Ga naar de navigatie Ga naar de content Ga naar de footer
Menu

Nadat een tand of kies wordt getrokken bestaat het risico dat het bot gaat slinken. Na verloop van tijd kan dit ongunstig uit pakken, waardoor het plaatsen van een implantaat een stuk moeilijker wordt. Prof. dr. Gerry Raghoebar (UMCG) en prof. dr. Daniël Wismeijer (ACTA) leggen de verschillende aspecten uit.

Uitblijven aangroei van nieuw bot

Er zijn verschillenden redenen voor het laten trekken van een kies of tand. Het kan door trauma komen of een kies die al jaren sukkelt. “Het tweede voorbeeld is een veel ongunstigere beginsituatie voor een gezonde genezing”, vertelt Wismeijer. “En hoe ongunstiger de omgeving, hoe groter het risico dat het bot niet goed terug groeit op de plek waar de tandwortel heeft gezeten.” Belangrijk is dat in het gat waar de wortel heeft gezeten, bloed komt. Als de tandkas niet bloedt, ontstaat er uiteindelijk ook geen nieuw bot. De kans op het ontstaan van een dry socket is dan groot. Een pijnlijke aangelegenheid. Als de aangroei van nieuw bot uitblijft, kan bovendien het tandvlees tot in het gat gaan groeien. “Het organiseren van het bloed in zo’n tandkas kan bijvoorbeeld door na extractie te hechten, zodat het bloed op zijn plek in de tandkas blijft. Dat kan ook door tandvlees uit het verhemelte te transplanteren en als deksel op het gat te hechten.”

Zo voorzichtig mogelijk

In het geval van een extractie na een ontsteking, is het uiteraard zaak om het ontstekingsweefsel goed te verwijderen en de tandkas goed schoon te maken. Er zijn materialen die in de tandkas getransplanteerd kunnen worden om de botaanmaak te bevorderen. Belangrijk is ook om te kijken naar medicatie. Bisfosfonaten gaan de aanmaak van nieuw bot tegen. Vooral patiënten die last hebben van osteoporose gebruiken deze medicijnen. Wismeijer: “Zaak is om een tand of kies zo voorzichtig mogelijk te trekken, zodat het ontstane gat zo klein mogelijk wordt en het bot zo min mogelijk te beschadigen. Dan kan het lichaam het gat zo snel mogelijk weer vullen met nieuw botweefsel.” Daarna is het belangrijk om goed met de tandarts en/of kaakchirurg te overleggen wat een verstandige volgende stap is. Er zijn namelijk verschillende mogelijkheden. De volgende stap kan een implantaat zijn; de keuze is uiteraard mede afhankelijk van de initiële reden van extractie en de status van het bot.

Het belang van een behandelplan

Ook Raghoebar onderstreept het belang van goede voorlichting en het opstellen van een behandelplan. “Het is zaak om de verschillende mogelijkheden goed af te wegen, in overleg met de tandarts als centraal punt. Als de patiënt na overleg met de tandarts aangeeft dat een implantaat een optie is, kan in sommige gevallen sneller behandeling plaatsvinden. Dat betekent dat je direct een implantaat plaatst in de holte waar de tand vandaan komt, een afdruk neemt en een tijdelijke kroon op het implantaat schroeft.” Er is onderzoek gedaan naar deze methode en de resultaten zien er na vijf jaar positief uit, vertelt Raghoebar.

Voordeel van deze methode is dat de patiënt nooit zonder tand hoeft rond te lopen en zeker als het gaat om een voortand in de bovenkaak, speelt deze esthetische reden een rol. Komt nog bij dat de patiënt maar één keer een behandeling hoeft te ondergaan en dat scheelt pijn en geld. Maar: “Als een tand of kies verwijderd wordt, moeten alle opties besproken worden. Als de patiënt en de tandarts vervolgens aangeven dat een implantaat een optie is, moet je daar als kaakchirurg annex implantoloog naar handelen.” Voorwaarde is wel dat er genoeg bot aanwezig is. “Je kunt ook kunstbot in het gat stoppen, waarna je na 3 à 4 maanden een implantaat kunt plaatsen. Maar als een patiënt geen implantaat wil, hoef je dat niet te doen. Vandaar dat het overleg vooraf en een behandelplan zo belangrijk zijn.”

Bron: mijngezondheidsgids.nl